Op deze website wordt u het overzicht - meer dan - ‘100 jaar Orthopedagogiek’ gepresenteerd.

Deze website is eigendom van het Hermen J, Jacobsfonds
Het Hermen J. Jacobsfonds ondersteunt onder andere projecten op het terrein van het speciaal onderwijs. Hermen J. Jacobs was 30 jaar eindredacteur van het toonaangevende tijdschrift voor het buitengewoon onderwijs en publiceerde tientallen artikelen. Deze en vele andere artikelen kunnen via deze site geraadpleegd worden. Indien u toegang wilt hebben tot de artikelen, kunt u een verzoek sturen aan het secretariaat van het Hermen J. Jacobsfonds via secretariaathjjacobsfonds@gmail.com.

U treft hiernaast als eerste het onderdeel
'<< 1909' aan. U komt via deze 'knop' bij
de gebeurtenissen voorafgaand aan 1909, het oprichtingsjaar van - de voorlopers van - het Tijdschrift voor Orthopedagogiek.
Daar kunt u via de 'knop' '>>1909' naar de huidige pagina terugkeren.
Hiernaast wordt het overzicht van 1909 tot en met het huidige jaar weergegeven.

Binnen dit jaaroverzicht wordt een 5-tal categorieën weergegeven, te weten:
 

  •  
    Wetten en regelingen
  •  
    Gebeurtenissen
  •  
    Ontwikkelingen in het veld
  •  
    Artikelen
  •  
    Ontstaansgeschiedenis

    Zie voor verdere informatie:
    Colofon - Disclaimer - Over (rechts - onder)

100 Jaar - 1827

  • Microfoon: Charles Wheatstone.
     
  • Maart: overstroming.
Petrus Jozef (ook wel: Peter Joseph) Savelberg
10 februari 1827-11 februari 1907
Savelberg is geboren in Heerlen. Aanvankelijk wist hij niet wat hij wilde worden. Zijn vader stuurde hem daarom op vijftienjarige leeftijd naar Rolduc om lessen aan de handelsschool te volgen. Hij ging vervolgens naar Brussel waar hij werkte op het kantoor van zijn halfbroer Balthasar, die directeur van een glasfabriek was. Hij kon niet wennen aan het werkmilieu en de gesprekken in de fabriek en keerde spoedig terug naar Heerlen. Hij wilde priester worden en voor zijn studies ging hij opnieuw naar Rolduc. Savelberg was een goed student met niet alleen aanleg voor talen, maar ook voor wiskunde en filosofie. Tevens had hij gevoel voor muziek. In de harmonie van Rolduc speel­de hij klarinet. In 1851 vertrok hij naar Roermond om zijn studie theologie voort te zetten aan het grootsemina­rie. Anderhalf jaar later, nog voordat hij zijn priesterstudie had voltooid, werd hij al benoemd tot leraar aan het bisschoppelijk college voor de vakken geschiedenis, wiskunde en Duits. Op 3 september 1854 werd hij door Mgr. Paredis, bisschop van Roermond, tot priester gewijd. Anderhalf jaar later, in april 1856, werd hij rector van het zustersklooster met meisjespensionaat Nonnenwerth op het Liebfraueneiland in de Rijn bij Bonn. In Nonnenwerth kwam hij in nauw contact met het vrouwelijke kloosterleven. Op 6 december 1863 werd hij benoemd tot kapelaan in Schaesberg. Vier maanden na zijn aankomst in deze plaats stierf de pastoor. Kapelaan Savelberg moest een half jaar alleen de zielzorg verrichten. Hij trof in Schaesberg sociale wantoestanden aan. Vele gezinnen leidden een armoedig bestaan, niet door gebrek aan voedsel, maar door een ondoelmatige huishouding van de moeders die niet op hun taak waren voorbereid. Bejaarden werden geestelijk en lichamelijk aan hun lot overgelaten. De weeskinderen werden uitbesteed bij vreemden of bij een oom of tante ondergebracht. Zij werden als goedkope arbeidskrachten uitgebuit. De opvoeding en het onderwijs aan deze kinderen bleven achterwege. Daarom richtte de kapelaan in Schaesberg een Vincentiusvereniging op. Daarnaast kwam er een primitief huishoudschooltje waarover de Zusters Franciscanessen uit Heerlen de leiding kregen. Savelberg had ook plannen voor de stichting van een lagere school voor meisjes en een tehuis voor bejaarden en weeskinderen, maar geldgebrek zorgde ervoor dat het niet uitgevoerd kon worden.
In november 1865 werd Savelberg benoemd tot kapelaan aan de St. Pancratiusparochie in Heerlen. Dezelfde wantoestanden die hij in Schaesberg had proberen op te lossen, trof hij ook in Heerlen aan. Het lukte hem ook nu weer niet voldoende geld voor een tehuis voor bejaarden en weeskinderen bijeen te brengen. Uiteindelijk was zijn overbuurman bereid zijn eigen huis als opvanghuisje ter beschikking te stellen. Op de 4de oktober 1867 werd het godshuisje geopend. Nu was het zaak zusters voor de verzorging te krijgen. Binnen een jaar had hij zeven godsdienstig ingestelde vrouwen gevonden. In 1870 betrokken de Franciscanessen een ander pand en kon Savelberg het oude gebouw huren. De kapelaan ging ook zelf in het pand wonen. In het begin werd er bittere armoede geleden. De zusters moesten bij de boeren in de omgeving om voedsel gaan bedelen. Op 21 juni 1872 werden de eerste zes novicen opgenomen en was de congregatie van de Kleine Zusters van de Heilige Joseph geboren. De zusters leefden volgens de regel van de Derde Orde van Sint Franciscus.
De mannelijke tak van de congregatie, de Broeders van de Heilige Joseph, kwam in 1878 tot stand. Op 16 juni van dat jaar werden de eerste twee broeders opgenomen. In de huizen van de congregatie werden veel zenuwpatiënten verpleegd. Toen de waterkuur van pastoor Kneipp uit Wörishofen in Beieren (D.) een goede geneesmethode voor deze zieken bleek, werd broeder Aloysius naar Beieren gestuurd om de Kneippmethode te leren. De Kneippinrichting van broeder Aloysius in Heerlen werd later een groot succes.
In 1879 werd hij op eigen verzoek ontslagen als kapelaan en kon hij zich geheel aan zijn congregaties gaan wijden. Er kwamen nu van alle kanten verzoeken voor nieuwe stichtingen binnen. In 1876 werd een filiaal in Schaesberg ingericht. De eerste grote stichting buiten Heerlen vond plaats in Heel bij Roermond. Deze inrichting werd een toevluchtsoord voor imbiciele en idiote kinderen, epileptici, gebrekkige en kindse bejaarden, voogdij- en weeskinderen en maatschappelijk ongeschikten. In 1889 werden er kloosters in Waubach en Buggenum geopend. In beide dorpen begonnen de zusters een naai- en bewaarschool en verzorgden zij de wijkverpleging. In 1890 namen de zusters de huishoudelijke zorg in colleges en seminaries op zich. Zij trokken ook de grens over naar België: Lanaken, Rothem, Gellik en Stokkem. In deze plaatsen verzorgden zij de bewaarschool, het lager onderwijs, de wijkverpleging en de verzorging van armen, wezen en ouden van dagen. In het nieuwe St. Jozefziekenhuis van Heerlen, dat in 1904 zijn deuren opende, werden de zusters belast met de verpleging. De laatste stichting tijdens het leven van Savelberg was een doorgangshuis voor ongehuwde moeders en hun kinderen in Den Haag.
Vooral de Zusters-Congregatie heeft zich èn tijdens zijn leven èn na zijn dood sterk ontwikkeld. Savelberg was een stille, wat schuchtere en bedeesde man. Hij was enigszins gesloten van aard en leefde graag in teruggetrokkenheid en stilte. Op 3 september 1904 vierde hij zijn 50-jarig priesterfeest. Bij deze gelegenheid werd hij wegens zijn grote verdiensten door paus Pius X tot erekamerheer verheven. Voortaan mocht hij de titel ‘monseigneur’ voeren.
In 1905 werd Savelberg benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau. Begin 1907 werd hij ziek. Op 16 januari droeg hij zijn laatste Heilige Mis op. De bisschop had al rector Leonard Driessen als zijn opvolger aangewezen. Op 10 februari vierde hij zijn tachtigste verjaardag. Een dag later overleed hij, omringd door zijn opvolger en zijn broeders en zusters. De begrafenis werd een triomftocht. Van alle kanten stroomden de mensen toe om deze man, die zoveel voor armen en hulpbehoevenden gedaan had, de laatste eer te bewijzen. Mgr. Savelberg werd in een graf­kelder op het kerkhof bij het klooster van de broeders in Heerlen begraven. Op 8 september 1960 werd hij, in een speciaal voor hem gebouwde ronde kapel naast het moederhuis van de zusters, herbegraven. Op 4 juli 1964 werd aan de Putgraaf een standbeeld van Savelberg onthuld vervaardigd door Mari Andriessen.
Vader: Eigenaar van een stadsherberg, waar de postiljon van paard verwisselde en de reizigers konden overnachten. Na de dood van zijn vrouw gaf hij de drukke herberg op en werd wijnhandelaar. Hij behoorde tot de notabelen van Heerlen. Hij was lid van de gemeenteraad en van het kerkbestuur. Van 1830-1839 was hij ook lid van de jury bij de rechtbank in Tongeren.
BRON: P.C. Molhuysen en P.J. Blok (red.), Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 6. A.W. Sijthoff, Leiden 1924.
BRON


Standbeeld Savelberg Pancratiuskerk Heerlen

Verschillende artikelen in periodieken.
LINK

 

Samuel Coronel
28 april 1827-25 november 1892
Coronel groeide op tussen de weeskinderen. Zijn moeder was zachtzinnig en literair geïnteresseerd. In het orthodox-joodse gezin werd de hand gehouden aan reinheid en de joodse spijswetten. Zijn vader bepaalde de studiekeuze van Coronel. Deze studeerde vanaf 1844 medicijnen in Amsterdam aan het Athenaeum Illustre. Daar het Athenaeum geen 'jus promovendi' had zette hij in 1846 zijn studie in Leiden voort, al bleef hij bij zijn ouders wonen. Op 5 maart 1850 promoveerde hij in Leiden op Specimen physiologico-pathologicum inaugurale de somno (Amsterdam 1850) en een jaar later nog eens op stellingen. Twee jaar was hij arts in Zevenhuizen (Z.H.). Daarna kreeg hij in juli 1853 een benoeming als stadsgeneesheer in Middelburg, wat inhield dat hij armendokter was. In 1858 werd hij voorzitter van het ‘Middelburgsch Ziekenfonds’. In Middelburg werd hij geconfronteerd met de beperkte mogelijkheden van een curatieve zorg en medicatie. Er heerste een armoede 'zoo intens en op zulk een groote schaal, een armoede, die een ontaardende invloed had op lichaam en geest van groote groepen der bevolking'. De burgemeester van Middelburg verklaarde in de gemeenteraad dat de statistieken, die grote sterfte onder de armen aantoonden, hem onverschillig lieten. Gezien de overbevolking onder de mindere standen was het beter dat er nog meer stierven. In mei 1855 trouwde Coronel en een van de getuigen was zijn geestverwant en collega J.C. de Man. Het huwelijk werd in de synagoge te Middelburg ingezegend. In november 1855 overleed zijn vrouw aan tuberculose. Het gezin van zijn vriend, de predikant-dichter J.J.L. ten Kate, waar hij maanden doorbracht, ving hem op. Hij stortte zich op de studie van sociaal-medische vraagstukken. In de geest van de medische plaatsbeschrijving wijdde hij zijn eerste grote studie aan: Middelburg voorheen en thans. Bijdrage tot de kennis van den voormaligen en tegenwoordigen toestand van het armwezen aldaar (Middelburg 1859). Hij plaatste zich daarmee in de jonge traditie van de sociale geneeskunde. Ging het bij zijn voorgangers om het propageren van gezonde voeding en een gezonder leven, rond 1850 daagde het inzicht dat vooral externe factoren verantwoordelijk waren voor de slechte gezondheid der 'mindere klasse'. Een serie medische plaatsbeschrijvingen gaf hieraan uiting. Hij was overigens ook wat Middelburg aan gaat op dit punt niet de eerste. Zijn collega's A.A. Fokker en J.C. de Man publiceerden drie jaar eerder Proeve eener geneeskundige plaatsbeschrijving van de Stad Middelburg. In zijn tweede studie betrad Coronel wel als eerste in Nederland het terrein der wetenschappelijke arbeidshygiëne. Zijn studie over de katoenwevers op Walcheren in 1860 bevatte nog geen statistisch vergelijkingsmateriaal. Deze beperkte zich, hoe belangrijk ook, tot observaties. In september 1860 kreeg hij op zijn verzoek eervol ontslag om in december in Amsterdam stadsgeneesheer te worden. Hier publiceerde hij het jaar daarop zijn grote boek Gezondheidsleer toegepast op de fabrieksnijverheid. Een handboek voor industriëlen, genees- en staathuishoudkundigen (Haarlem 1861). Dit boek bestreek een breed terrein: beroepsziekten, woningtoestanden, kwaliteit levensmiddelen, ziekenfondsen, kinderarbeid en hygiëne der fabrieken. Zijn inzicht had zich verdiept. Hij zag nu de gezondheidstoestand van de arbeidende klasse als een sociaal-medisch probleem met een geheel eigen karakter. In zijn onderzoek naar de gevolgen van de tapijtindustrie te Hilversum voor de gezondheid van de arbeiders baseerde hij zich mede op statistische analyses. Coronel stond vrijwel alleen in zijn streven een sociologie van sterfte- en ziekteverschillen te ontwikkelen. Hij relateerde deze verschillen aan sociale klassen en trachtte op grond van statistieken die een klassespecifieke analyse nog nauwelijks mogelijk maakten, te kwantificeren. Deze werkwijze paste niet in de opzet van de medische plaatsbeschrijving. De enige die in zijn voetsporen trad was de Hilversumse arts H.F. van Hengel, met wie Coronel bevriend was en van wiens gegevens hij gebruik maakte. Coronel beperkte zich niet tot fabrieks- en arbeidshygiëne maar deed ook een uitgebreid onderzoek naar bewaarscholen en streed tegen vrouwen- en kinderarbeid. In deze bloeitijd van het liberalisme had zijn werk weinig of geen politiek effect. De grote betekenis van zijn sociaal-medisch onderzoek was, dat hij alles ter plaatse nauwkeurig onderzocht. 'Geen krot zo smerig, of Coronel kroop erin om er zijn aantekeningen te maken... niets van het milieu waarin de arbeiders of de kinderen moesten leven ontging daarbij zijn aandacht'. In 1863 bezocht hij in Amsterdam de helft van de ruim tweehonderd kinderbewaarplaatsen die particulieren op commerciële basis dreven. Meer dan eens 'kwam hij ziek thuis na het bezoeken van deze inrichtingen, waarin hij het soms niet langer dan 10 minuten kon uithouden zonder duizelig te worden', aldus J.A. Verdoorn. Soms moest hij thuiskomend van een bewaarschoolinspectie zich eerst van het meegebrachte ongedierte ontdoen. Deze meestal in kelders gevestigde 'matressenschooltjes' betitelde Coronel als 'holen van mensenverdierlijking' en 'afschuwelijke spelonken'; 'volledige afwezigheid van hygiënische voorzieningen, geen licht en geen lucht, een doordringende stank door de opeengepakte kindermassa's, was regel'. Op de meeste christelijke bewaarplaatsen trof hij nog erbarmelijker toestanden aan. Met de hem kenmerkende precisie legde hij alle details vast in zijn driedelige werk De bewaarschool. Haar verleden, tegenwoordige toestand en hare toekomst (Amsterdam 1864).
Zijn scherpe kritiek op de misstanden maakte hem in regeringskringen en ook bij de Amsterdamse burgerij niet geliefd. Hij was echter te integer om de waarheid geweld aan te doen. Op dat punt wilde hij van geen compromis weten. Van de door J.R. Thorbecke in 1863 ingestelde staatscommissie tot onderzoek naar de kinderarbeid maakte hij geen deel uit, hoewel hij onder de medici hiervoor de meest aangewezen persoon was. Coronel voelde zich wel degelijk gepasseerd. In 1871 sprak hij voor de Vereeniging voor de Statistiek over de wenselijkheid van een verbod op kinderarbeid. Hierbij was Sam van Houten aanwezig. In de Tweede Kamer bracht Van Houten het probleem van de kinderarbeid onder de aandacht en baseerde zich daarbij vooral op Coronel. Op de wet op de kinderarbeid van Van Houten, die in 1874 aangenomen werd, had Coronel echter scherpe kritiek: 'Als voor de controle geen speciale ambtenaren aangewezen werden, ontbraken de grondpijlers. Voor willekeur en ontduiking zou de deur wijd opengezet worden', aldus J.C. Vleggeert. Een hoogleraarschap zat er voor Coronel niet in. Hij werd zelfs op grond van klachten en geruchten als medicus in opspraak gebracht. Hij hield de eer aan zichzelf en vroeg in 1866 ontslag als gemeentearts te Amsterdam. In 1867 verhuisde hij naar Leeuwarden, omdat de minister hem benoemd had tot secretaris van de Geneeskundige Raad van Friesland. Hij bleef dit tot 1890. Deze provinciale raden waren op grond van de wet op het Geneeskundig Staatstoezicht in 1865 ingesteld. In Leeuwarden ontmoette hij zijn  tweede echtgenote, Henriëtte Vos, met wie hij op 25 mei 1868 trouwde en met wie hij een dochter en twee zoons kreeg. Naast zijn overheidsfunctie bleef Coronel publiceren op het terrein van de sociale geneeskunde en stelling nemen tegen het passieve overheidsbeleid. In een artikel in De Economist van 1876 eiste hij door de medische politie te controleren wettelijke verbodsbepalingen met betrekking tot de fabrieksarbeid, ingeval op de humaniteit van ouders en ondernemers niet viel te rekenen. Tot de nieuwe generatie van sociale medici behoorde behalve Coronel ook L. Ali Cohen. Voor diens Handboek der openbare gezondheidsregeling (1872) schreef hij twee hoofdstukken. Verder schreef hij buitenlandse overzichten voor de Leeuwarder Courant en voor diverse andere periodieken over uiteenlopende onderwerpen. Op 17 januari 1869 bekroonde de Société internationale d'économie sociale te Parijs zijn werk met de eerste prijs. Een Nederlandse onderscheiding of enig ander eerbewijs is hem nimmer ten deel gevallen. In de filosofie van Baruch de Spinoza vond hij geestelijk steun. Hij wijdde in 1871 aan de grote denker, wiens leer in deze jaren herontdekt werd, een boek: Baruch d' Espinoza in de lijst van zijn tijd (Zaltbommel 1871). Het boekje beleefde ook een Duitse vertaling. Hoezeer Coronel zich concentreerde op de preventie van lichamelijke ziekten, centraal stond voor hem een hoogstaand zedelijk leven. Hiervan getuigt zijn moralistische verhandeling De Wittebroodsweken. Hygiënische wenken voor verloofden en jongehuwden (Amsterdam 1889). Het gaat uitsluitend om geestelijke hygiëne. Na de dood van zijn vrouw in oktober 1887 vereenzaamde hij, ook omdat hij steeds dover werd en zijn gezichtsvermogen achteruit ging. Hij sloot zich op in zijn studeerkamer. Zijn autobiografie 'Een worstelstrijd van veertig jaar' bleef onvoltooid.
Vader: Mozes Coronel, directeur van het Portugees-Israëlitisch weeshuis.
BRON - BRON
  • De eerste officiële bewaarschool wordt opgericht - Brussel, behorend bij Nederland -. Deze was bestemd voor kinderen van 2 tot 6 jaar, veelal lag het initiatief bij leden van het NUT.
    Van bewaren tot onderwijzen; Ontwikkelingen in het onderwijs aan jonge kinderen - Wim Westerman
    Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

    LINK